Wamel en de Tweede Wereldoorlog

De strijd in Nederlands Indië

Toen Nederland goed en wel bevrijd was, raakten we verwikkeld in een ‘nieuwe’ oorlog. Nu echter ver van ons Wamelse bed verwijderd. Nederlands Indië wilde zelfstandig worden. Hoewel we niet uitvoerig in zullen gaan op alle gevechtshandelingen en belevenissen willen we hier toch een korte sfeertekening geven van datgene wat dorpsgenoten daar doormaakten. Want ook uit Wamel werden er mensen naar dat verre Rijksdeel gezonden om, na de verdrijving van de Japanners, het Nederlandse gezag te herstellen. Hoewel men dat toen nog niet besefte, was er een nieuwe wereldorde ontstaan. De kaarten waren opnieuw geschud en het werd nooit meer zoals vroeger. De machtsverhoudingen van de koloniale voor-oorlogse tijd waren veranderd. Nederland besefte niet dat ze een land wat honderden malen groter was als zij zelf, eigen kansen moest geven. Men dacht de klok tien jaar terug te kunnen draaien. Uiteindelijk was het een misrekening die in de geschiedenisboekjes jarenlang weggefrommeld is.

Jo Zondag

Jo Zondag

In het huidige Indonesië speelden wij als Nederlanders  -achteraf-  de rol van De Bezetter, zoals kort daarvoor ons eigen land bezet geweest was. Iets om snel te vergeten…
De jongens die er geweest zijn hebben dit stuk beladen geschiedenis hun hele leven in het verborgene moeten dragen. In dit boek willen ook aan dit stuk geschiedenis enkele pagina’s wijden, omdat er uit ons dorp 34 jonge mannen naar dit verre rijksdeel werden gestuurd.
Aanvankelijk was het allemaal erg avontuurlijk. Deze jonge mannen waren in de oorlog opgegroeid en hadden weinig meer gezien dan Wamel en Maas en Waal. Ze worden onder de wapenen geroepen bij het nieuwe leger dat nog volop in opbouw is, of nemen vol idealen dienst als vrijwilliger. Men doet zoveel nieuwe indrukken op, alles is nog zo spannend en nieuw, niemand denkt aan de verschrikking van een oorlog, hoewel men dat eigenlijk net achter de rug had.
De jongens werden op Retraite gestuurd, waar hun uitzending voorgespiegeld werd als een soort ‘missiewerk’. Wat er werkelijk aan de hand was werd verzwegen. Men kreeg in dienst een taalcursus Maleis. Niemand nam dat serieus. In Nederland was Indië op school altijd behandeld als een provincie van Nederland. Het nederlands was daar de voertaal, dus waarom zou men zich druk maken om die paar inlandse woorden?

Ook de gehele voorlichting vanuit regeringszijde getuigde niet van enig inzicht in de veranderde verhoudingen in de wereld. Men ging er nog steeds van uit dat ‘Ons Indië’ een Hollandse Gordel van Smaragd zou blijven.

Herman van Sommeren

Herman van Sommeren

De dienstplichtigen wordt voorgespiegeld dat ze in twee jaar ‘uit en thuis’ zullen zijn. Het zou anders uitpakken, ze zaten ruim drie jaar in de tropen. In die tijd verdienden ze als soldaat ƒ 52,= per maand aan soldij. Daarbij kwam ƒ 1,= per maand gevaren geld. Toen ze uiteindelijk in Nederland terugkwamen, kregen ze nog ƒ 500,= om nieuwe kleding te kopen. Na drie jaar in de tropen was dat ook geen overbodig bedrag. Maar keren we terug naar het moment van uitzending.
Passagiersschepen worden omgebouwd voor troepentransport. Zoveel mogelijk manschappen moeten er op één boot vervoerd kunnen worden. Wamelse jongens, die enkel bekend zijn met de gierpont en de boten op de Waal, worden ingescheept op gigantische oceaanstomers. Dat is sensatie, dat is avontuur. Men is weken onderweg met hier en daar een tussenstop. Dagenlang is er niets anders te zien dan lucht en water. Maar men komt ook langs exotische oorden. Voor het eerst worden de schoolplaten van een woestijn werkelijkheid als men door het Suezkanaal vaart. Men ziet walvissen en dolfijnen. Wie in Wamel heeft zo iets ooit gezien? Misschien dokter Van Hoeke, want die is scheepsarts geweest. In Port Said wordt aan de kade gehandeld. Als men iets wil hebben, dan wijst men het aan en de verkoper gooit een touw omhoog dat je moet vangen. In een mandje doe je het geld en na ontvangst wordt het begeerde artikel in de mand gestopt en kun je het gekochte ophijsen.
Men passeert de evenaar, de ‘Zeegod Neptunus’ komt aan boord en iedereen wordt gedoopt. Men vertrok met de zon aan de zuidelijke hemel en ondergaat de sensatie dat hij ineens in het noorden te zien is. En dan het leven aan boord. Weken lang met een paar duizend man op een schuit. Geen gewoon bed, maar een hangmat, want dan kunnen er meer vervoerd worden. ’s Nachts het kraken van de touwen van al die hangmatten als de boot deint. Honderden zeezieke mannen, stank en verveling; het was allesbehalve een plezierreis.

Cees Bokken voor een legertruck in het verre Indië

Cees Bokken voor een legertruck in het verre Indië

Na drie jaar de hel van de rimboe meegemaakt te hebben zou een Wamelse Indië-ganger later verbitterd zeggen: ‘Wij zijn als kinderen ontvoerd en als boeven tussen twee rijen militaire politie het schip opgedreven…’
De lange zeereis voerde een aantal jongens uit Wamel naar Tandjoengpriok, de havenplaats bij het toenmalige Batavia. Daar werd men met militaire eer en een muziekkorps welkom geheten. Van daar werden ze met vrachtauto’s gebracht naar `De Beerlaan’, het doorgangskamp. Van daaruit werd men verspreid over de diverse posten.
Het eten was slecht. Hoewel men in de voorbije oorlog toch niet veel gewend was, betitelt menige soldaat het eten slechter dan datgene wat men in Holland de varkens voorzette. Er werd een soort puree gekookt die nauwelijks te eten was. Men kreeg rijstkoeken voorgeschoteld, die twee centimeter dik waren, tien centimeter lang en acht centimeter breed. Het was net elastiek. Je kon ze gewoon uitrekken. Er was niemand die dit kleffe voedsel at. Men gooide het tegen het plafond waar het netjes bleef kleven. ‘s Nachts hoorde men de inmiddels opgedroogde ‘flatsen’ met zachte ploffen op de vloer neervallen…
De tweeënvijftig gulden per maand en de ene gulden gevarengeld gingen vrijwel altijd op aan maaltijden bij een of andere chinees ergens in een stad. Daar kon men tenminste nog een redelijk maal krijgen. Het gebeurde echter wel eens dat de soldij op was. Dan ging men toch een restaurant binnen met een groepje. Als het dan op betalen aankwam werden door het groepje ‘gasten’ snel de kaarsen uitgeblazen en vertrok men zonder te betalen in het duister. Niet netjes natuurlijk, maar wat moet je als je vergaat van de honger en niets fatsoenlijks krijgt. Op dergelijke momenten vervagen bepaalde normen wel eens.
De hele oorlog in dit rijksdeel kenmerkt zich door het vervagen van normen en een botsing tussen twee volstrekt andere culturen.
Een Wamelnaar heeft het meegemaakt dat zijn onderdeel een bepaalde kampong (dorp) moest uitkammen. De nederzetting lag niet ver van de zee. Uiteindelijk waren alle vrouwen en kinderen het strand opgejaagd en ze werden letterlijk de zee in gedreven. Hij kreeg opdracht van zijn officier om allen met zijn mitrailleur neer te maaien. Dat weigerde hij, waarop zijn meerdere het wapen uit zijn handen rukte en in koelen bloede al deze onschuldige mensen afslachtte, de zee kleurde diep rood van het onschuldige bloed… Denken we dan terug aan de Wamelse slachtoffers die in Tiel vielen, dan kunnen we ons voorstellen hoe die ene Wamelse soldaat zich daar gevoeld moet hebben…
Of het voorbeeld waarbij een Nederlands konvooi tussen Garut en Tasinkmalaya werd overvallen door vrijheidsstrijders. In colonne reed men met voertuigen en ongeveer 200 manschappen op een smal pad, toen er midden op de weg een oude vrouw zat. Men stopte en werd direct beschoten; een hinderlaag. Al bij de eerste salvo’s die onverwacht vanuit de bomen op het konvooi werden afgevuurd, stierven er velen. De officieren die in de kleinere jeeps zaten scheurden zo snel mogelijk langs de logge vrachtwagens en namen onmiddellijk de vlucht en lieten hun manschappen aan hun lot over. Dat waren dan de helden. Maar deze verhalen verschenen in Nederland niet in de pers…

Antoon van de Bos in november 1948 in Sampang Madoera, met een aapje op zijn schouder.

Antoon van de Bos in november 1948 in Sampang Madoera, met een aapje op zijn schouder.

De Wamelse jongens die dit soort zaken meemaakten waagden het niet dit te vertellen in hun brieven. Dan zou men maar ongerust worden. Dat nam niet weg dat men hier wel degelijk in angst zat. Daardoor ontstonden ook wel eens zeer pijnlijke situaties. Op een dag zei een Wamelnaar tegen de moeder van een Indië-ganger: ‘Ik hoop dat de jongens daar winnen, want anders kunnen we nooit meer koffie of thee drinken…’ De moeder antwoordde: ‘Ik heb het er voor over om nooit meer koffie of thee te drinken als morgen mijn jongen weer thuis is…’. Zoals zo vaak begrepen de ouders van de jongens die daar zaten best wat er aan de hand was, ofschoon hun zonen het in de brieven deden voorkomen dat het allemaal wel mee viel. De buitenstaanders begrepen er echter niets van.
Jonge jongens, nauwelijks voorgelicht en voorbereid een paar jaar in een vreemd land, geen mogelijkheid om gewone relaties aan te knopen, dat leidt tot het bezoek aan ‘huizen van plezier’. Mede door slechte hygiënische omstandigheden liepen veel soldaten geslachtsziektes op. Sommigen zo erg, dat zij niet meer konden genezen. De legerleiding had daar iets op gevonden. Men kon het thuisfront toch niet laten weten dat er velen aan deze ziekten ten offer vielen. Ze werden naar één bepaald eiland gebracht om daar in kommervolle omstandigheden hun zekere dood af te wachten. In Nederland werden ze dan als vermist opgegeven om te suggereren dat ze in de strijd gevallen zouden zijn. Gelukkig waren er onder Wamelse jongens geen ‘vermisten’…
Java is een eiland met vele bergen. Op de hellingen zijn terassen aangelegd voor de verbouw van rijst. De wegen waren niet meer dan modderige paden met grote gaten en kuilen. Bij een tocht met een aantal vrachtwagens, waarbij de manschappen in de open laadbak zaten, werd er van boven af door een Indonesische vrijheidsstrijder met granaten gegooid op de wagens. Eén granaat ontplofte in de laadbak van de wagen waar ook een Wamelse soldaat zat. De helft van de inzittenden was op slag dood, de andere helft zwaar gewond. Alleen de Wamelnaar en een andere jongen bleven als een wonder ongedeerd. Zijn goede vriend, een jongen uit Vlijmen waren beide benen afgerukt. Er was niets om de gewonden te helpen. Velen bloedden gewoon dood.
Het was een smerige oorlog, waarbij beide partijen vaak wreedheden begingen. Het onthoofden van gevangen Nederlandse jongens was geen uitzondering, evenals het geen uitzondering was dat bij bepaalde acties hele dorpen gewoon werden uitgemoord. Geweld riep geweld op en de vaak slechte leiding van officieren deed geen goed aan het moreel. Ook de relatie met de Nederlanders die in Indië woonden was vaak slecht. Het waren over het algemeen natuurlijk hogere beambten en zakenlui die in de koloniale vooroorlogse tijd waren opgegroeid. Zij keken op de soldaten neer. Maar als er gevaar dreigde, dan moesten de jongens klaar staan.
Het is begrijpelijk dat velen aan deze periode wrange herinneringen en bange dromen hebben overgehouden. Men kan gerust stellen dat zestig tot zeventig procent van de toenmalige soldaten wel iets uit de oorlog overhield. Waren het geen trauma’s, dan was het wel de malaria waar velen nimmer meer van afkwamen en waar ze ook nu nog regelmatig aanvallen van hebben.
Er sneuvelde één Wamelse jongen in Indië, Willie Verheiden.

Uiteindelijk moet Nederland onder de druk van de internationale grootmachten haar plan om Nederlands Indië te behouden opgeven en keren de soldaten ontgoocheld terug.
Het ergste was echter het feit dat ze zolang doodgezwegen werden. Ze moeten zelfs nu nog vechten om erkenning wat betreft bepaalde pensioenaanspraken, dat zijn harde feiten. De verantwoordelijken van toen zaten in Holland al weer snel op het fluwelen kussen, de ‘Jan-soldaten’ moesten met hun ƒ 500,= maar zien hoe ze na drie jaar tropen en met een reeks afschuwelijke herinneringen in Nederland weer hun weg vonden.