De stoomtram

Het einde van de stoomtram: busvervoer

Rond 1922 begon de tram al uit de mode te raken, na de 1e wereldoorlog had het leger namelijk honderden gemotoriseerde voertuigen afgedankt, die door particulieren werden overgenomen en omgebouwd tot burger gebruik. Kleine ondernemers begonnen met vrachtwagens het werk van de karboeren over te nemen, dit werd de eerste concurrentie van de stoomtram.

Het moet ook rond deze tijd geweest zijn (1923) dat de Wamelse Hanna van Koolwijk met haar Duitse chauffeur Makkie en de Leeuwense autobusondernemer J.H. Hoenderop uit de Brouwerstraat in actie kwamen. Ze reden een paar minuten voor iedere tram uit en spoorden diegenen, die op de tram stonden te wachten, vriendelijk aan bij hen in te stappen voor half geld. Deze bussen waren van binnen ook brandschoon, zo schoon dat men zelfs wel eens de klompen buiten liet staan.

Het watersnoodjaar 1926 bracht Stoomtram Maas en Waal nog dieper in de problemen. Bijna de hele lijn verdween onder water. Het emplacement ‘D’n Bout’ in Wamel dreef weg.

Dagen lag de tram stil. Er moest veel gerepareerd worden. Voor het eerst kwam men in de rode cijfers. De stoomtram Maas en Waal wilde concurreren met de busondernemingen en wilde een eigen bus laten lopen. Maar dreigender voor de stoomtram was ook de opkomst van gemotoriseerde vrachtrijders. Huisman in Wamel kocht in 1926 zijn eerste T-Ford, in Leeuwen kwamen Jurriëns, Van Echteld en Van Os. Daarom begon Stoomtram Maas en Waal in 1928 ook met een eigen vrachtauto-dienst. De concurrerende Maas en Waalse transportbedrijfjes waren echter stuk voor stuk familiezaakjes, waar nauwelijks lonen uitbetaald hoefden te worden. Bij de tram waren er echter hoge loonkosten.

In 1934 was het afgelopen met de tram. Bussen konden voortaan vanaf Druten over de ‘Nije’ weg (Van Heemstraweg) naar Nijmegen. Die ‘Nije’ weg bracht ook met zich mee, dat de baan van de stoomtram omgelegd moest worden, de directie vond de kosten daarvoor niet meer gerechtvaardigd en verzocht daarom de gemeenten om toestemming te verlenen met het trambedrijf te stoppen.

Het zand onder het Wamels stationsemplacement en rangeerterrein werd in 1934 meteen afgegraven en verkocht voor de bouw van het zusterklooster St. Henricus. Alle Wamelse voerlui en enkele kleine boeren met kar en paard werden ingeschakeld om het zand van ‘D’n Bout’ voor een kwartje per kuub naar het, in de boomgaard van de Hollenhof te bouwen klooster te brengen.

Van het stationsgebouw  zelf werd Stoomtram Maas en Waal op het eind van de oorlog afgeholpen door een vliegende bom.

Het ingestorte rangeerterrein tijdens de watersnoodramp van 1926.

Het ingestorte rangeerterrein tijdens de watersnoodramp van 1926.

Het tramstation vond een roemloos einde in 1945, toen het verwoest werd door een vliegende bom die op het pand ernaast viel.

Het tramstation vond een roemloos einde in 1945, toen het verwoest werd door een vliegende bom die op het pand ernaast viel.

Niet iedereen vond het leuk dat de tram er mee stopte, getuige het volgende gedicht:

Je reed naar beevaart en naar kermis
stopte haast voor elk café
rustig kon je een graantje pikken
tot de conducteur je riep
Iedereen wilde jou helpen
Als je naast de rails eens liep
en voor een kaart van veertig cent
gaf jij een reis haast zonder end.

Nooit meer zouden de Wamelse jongens na het passeren van de stoomtram met hun oor op de rails kunnen gaan liggen om het wegstervende geluid te horen dat zich door de ijzeren spoorstaven vele kilometers voortplantte.