De polder, ontwikkeling en strijd tegen het water

De polder: ontginning en ontwikkeling

We hebben al een tipje van de sluier van de ontginning opgelicht. In dit hoofdstuk gaan we daar verder op in.
In de tijd tussen 250 en 750, waren er veel overstromingen, waarbij het water hoger kwam als in de periode daarvoor. We vertelden al dat in die eeuwen ons gebied grotendeels verlaten was. Toen Maas en Waal zo ongeveer vanaf 600 weer bewoond raakte, waren de oeverwallen en stroomruggen bedekt met bossen. Maar in de loop van de paar eeuwen daarvoor was er door de overstromingen ook een laag verse klei afgezet. Men begon bossen te kappen om op deze vruchtbare gronden akkerbouw mogelijk te maken. Akkerbouw was in onze streek veel belangrijker dan tegenwoordig. Men moest immers graan verbouwen als wintervoer voor het vee en voor het meel om brood te kunnen bakken. Als men zich ergens vestigde, dan moest er op de eerste plaats voor gezorgd worden dat je in leven bleef en dus voldoende voedsel produceerde. Er waren geen kruideniers, bakkers of slagers; daarvoor moest je zelf zorgen.
De beste grond gebruikte men voor de landbouw, de slechtere (nattere) gronden werden voor beweiding gebruikt. Men had nog geen sloten nodig voor de afwatering. De akkers lagen op de stroomruggen en waterden op natuurlijke wijze af op de lager gelegen komgronden. Ze lagen haaks op de aflopende hoogte. De akker waterde dus naar achteren af. Ze zullen gescheiden geweest zijn door ondiepe greppels. Dat systeem heeft tot in onze tijd bestaan. Resten daarvan vinden we nog op het stuk tussen de Kerkstraat en de Hogeweg. Deze akkers liggen allemaal haaks op de oeverwal. Bij hoog water staan de ondiepe greppeltjes tussen de akkers vol met water en het lijken dan net kleine snelstromende miniatuur-riviertjes. Dat was precies hetzelfde met de akkers op het stuk tussen de Hollenhof en de Industriestraat en de landerijen langs de Viaductstraat.
Door het dichtgooien van die greppels om de percelen rijp te maken voor woningbouw is die natuurlijke afwatering danig verstoord. Bewoners van huizen die op die voormalige akkers en weilanden zijn gebouwd, kunnen daar over meepraten, want als de Waal hoog staat en het kwelwater onder de dijk door komt, dan staat menige kruipruimte onder water. Ook op de straten en in de tuinen is dit goed te zien. Omdat het asfalt van het wegdek het kwelwater tegenhoudt, komt het tussen de trottoirtegels naar boven of loopt het via de nog weer iets hoger gelegen tuinen naar de straat. Onze voorouders waren zo gek nog niet. Men wilde droog zitten en zo min mogelijk last hebben van het water, want anders was de opbrengst te laag en kon men in financieel opzicht het hoofd niet boven water houden.
Toen de bevolking toenam moest er meer land ontgonnen worden. Daarom werden de eerste kaden aangelegd, die in ons gebied Zijwenden genoemd werden. Letterlijk dus kaden om het water dat van de zijkant kwam af te wenden. Later is deze benaming verbasterd tot Zijvond, Zijveld of Zevend. Ze waren dus niet bedoeld om het rivierwater tegen te houden, maar om kwel en regenwater van het oostelijke deel van Maas en Waal te keren en af te voeren naar de lage komgronden. Pas later zijn daar dijken bijgekomen om het rivierwater tegen te houden. Aangenomen wordt dat deze Zijwendes rond het jaar 1000 zijn aangelegd.
In de lager gelegen gebieden in het westen van Nederland was men zo rond het jaar 1100 begonnen met bedijken. Ook in het Rijnland (Zuid-Holland) ging men in de 12e eeuw tot bedijking over. We hebben al eerder beschreven dat het water hoger stijgt als men het tussen de dijken afvoert. Gaandeweg zal Maas en Waal dus vaker te maken gekregen hebben met overstromingen. Dat heeft men bij bodemonderzoek ook kunnen aantonen omdat er in die tijd nog een dunne kleilaag is afgezet.
Wanneer de bedijking in onze streek precies heeft plaatsgevonden is niet na te gaan. In grote lijnen zal het als volgt verlopen zijn: de eerste bewoners hadden geen dijken nodig, zij hadden voldoende aan het hoger gelegen land. Toen de bevolking zich verder uitbreidde zijn al vrij snel de Zijwendes gekomen om kwel en regenwater te keren. De lage delen van de oeverwallen aan de rivierzijde zullen met dijken opgehoogd zijn toen er steeds meer grond nodig was en het water hoger kwam, omdat men stroomafwaarts al eerder tot bedijking was overgegaan. De Zijwendes lagen dus haaks op de latere dijken omdat ze het water moesten keren dat hoger gelegen polders afvoerden naar de lager gelegen delen van Maas en Waal. Dit water was voedselarm en verzuurd. Het water van de rivier was voedselrijk en niet verzuurd en het bracht bovendien vruchtbaar slib mee.
In 1321 wordt door Reinald II van Gelre een zogenaamde Landbrief uitgegeven waarin hij een polderbestuur instelt en precieze aanwijzingen geeft voor het sluiten en aanleggen van de dijkring rond Maas en Waal. Bovendien geeft hij aan waar de Zijwendes moeten komen en waar de weteringen gegraven moeten worden. Hij had dat niet allemaal zelf bedacht, daar had hij zijn adviseurs voor, die vaak uit de regio kwamen waar het over ging. Bovendien lijkt het erop dat men het in de streek niet zelf eens kon worden over een gezamenlijke aanpak van de afvoer van het overtollige water en de bescherming tegen de rivieren. De landbrief begint als volgt:
‘Wij, Reinald, de zoon van de Gelderse Hertog, kondigen tot bevestiging van de rechtskracht ervan, de volgende overeenkomst af. De bewoners van het gebied tussen Maas en Waal, zowel die in de Graafschap als in het Rijk van Nijmegen, willen dijken en weteringen aanleggen om hun land te verbeteren. In de streek zelf kan men het hierover niet eens worden en de plannen niet uitvoeren zonder tussenkomst en hulp van ons. Daarom hebben wij, op advies van onze raadslieden, terwille van de welvaart van dit gebied, hierin een dijkgraaf en heemraden aangesteld.’
Dit bestuur krijgt de opdracht om de weteringen te kanaliseren, bruggen aan te leggen, stuwen te maken en dergelijke. Bovendien moeten ze dat zo doen, dat zowel het benedengebied als het bovengebied er voordeel van hebben. Verderop leest men dat er drie zijwendes moeten komen in het hele gebied. De eerste: ‘De benedenste kade met stuw in de wetering die bij Dreumel begint, zal gelegd moeten worden tussen Leeuwen en Wamel, daar waar al eerder een zijwende lag en de kade daarvan zal worden doorgetrokken tot aan de Maas tussen Appeltern en Maasbommel.’
Onder Dreumel lag al een wetering -de Oude Wetering- die hoofdzakelijk van natuurlijke herkomst geweest zal zijn. Hij lag namelijk op dezelfde plaats waar eens de oude Maasarm gelegen moet hebben waarover we al eerder spraken. Men lijkt deze oude loop dus opgegraven te hebben en als wetering in gebruik genomen te hebben. Er ligt nog steeds een heel oud stukje waaraan men dat natuurlijke verloop goed kan zien. Als men in de polder op de kruising van Hommelstraat en Weteringstraat staat en naar deze oude weteringstukken kijkt, dan ziet men een kronkelende sloot die in de richting van De Meren loopt. Het lijkt meer op een beekje dan op een poldersloot zoals men die aan de andere kant van de weg ziet als men zich ter plekke omdraait.
Op deze plaats bevond zich ook een schutsluis, destijds ‘Het Wamelse Schutlaken’ genoemd. Op een kaart van Maas en Waal uit 1544 is deze schutsluis heel duidelijk ingetekend.Ook nu nog ziet men een vijftig meter voor het oorspronkelijke schutlaken een kleine stuwdam in deze oeroude watergang.

De Oude Wetering bij Het Wamelse Schutlaken. Aan het bochtige verloop is duidelijk te zien, dat deze wetering waarschijnlijk gegraven is in de bedding van de oude Maasarm uit de Romeinse tijd.

De Oude Wetering bij Het Wamelse Schutlaken. Aan het bochtige verloop is duidelijk te zien, dat deze wetering waarschijnlijk gegraven is in de bedding van de oude Maasarm uit de Romeinse tijd.

Het huis dat daar ten westen van de ‘kruising van Hommelstraat en Weteringstraat staat en waar nu mevrouw Van der Torre woont, was voorheen het café ‘Het Schutlaken’. Dit huis werd in 1879 gebouwd door Gerardus van Buren. Bij het huis hoorde oorspronkelijk ook het Merengebied en de oude eendekooi aan de Merenweg. Op een luchtfoto die in de tijd van de Ruilverkaveling is genomen is heel goed te zien dat er een weggetje achter het huis langs naar de Meren liep.

Op deze kaart staat recht onder het woord Wamel heel duidelijk als een soort hekje het Wamelse schutlaken ingetekend.

Op deze kaart staat recht onder het woord Wamel heel duidelijk als een soort hekje het Wamelse schutlaken ingetekend.

`Het Schutlaken’ was vroeger een pleisterplaats die onder andere druk bezocht werd door boeren uit Alphen, die wekelijks naar de veemarkt in Tiel gingen. Ook uit Wamel en Dreumel kwamen er veel boeren om naar vee te komen kijken. Verschillende zonen van de toenmalige caféhouder Van Koolwijk verdienden ondermeer de kost als ‘vee-opzichter’, ze hielden voor diverse boeren een oogje in het zeil, ze woonden immers midden in de polder en hadden het als eersten in de gaten als er in een wei iets mis was of als er vee uitgebroken was.
In het oosten, vanaf Weurt, lag de Rijkse Wetering. In de landbrief wordt aangegeven dat deze Rijkse Wetering doorgetrokken moest worden tot Dreumel. De lager gelegen polders moesten via die wetering het overtollige water van de oostelijk gelegen polders doorlaten. Daar had men natuurlijk weinig zin in, want men was bang voor wateroverlast. Om die overlast te voorkomen moesten dus die stuwen in de wetering komen. Die sluizen in de zijwendes werden -zoals we reeds vertelden- Schutlakens genoemd en ze mochten pas opengezet worden als de Oude Wetering onder Dreumel het water loosde op de Maas. Deze wetering liep dus uit in de Maas, maar omdat er nog geen molens of pompen waren kon het water pas de polder uitstromen als het water in de rivier lager stond dan in de polder. Op dat moment mochten de schutlakens geopend worden, zodat het water vrij weg kon stromen. De naam Schutlaken is samengesteld uit het woord `Schutten’, water door een sluis laten stromen en het woord `Laak’, wat de aanduiding was voor een plaats waar bijvoorbeeld water vrij geloosd werd op de rivier door een opening in de stroomrug.

Al vrij vroeg moet men aan het eind van de Oude Wetering aan de Oude Maasdijk ook al primitieve sluizen gehad hebben die bij hoog water gesloten konden worden om te voorkomen dat Maaswater de polder instroomde. Er zijn rekeningen bewaard gebleven uit 1294 en 1295 waarin sluizen in Alphen en Dreumel genoemd worden.
Ons eigen dorp en waarschijnlijk ook Dreumel en Alphen zijn al vóór 1321 helemaal of voor het grootste deel bedijkt geweest. Dat blijkt uit een oorkonde uit van 7 juni 1317, waarin wordt gesproken over dijken die in de schouw Wamel gelegen zijn. Dit en de zojuist genoemde rekeningen wijzen er op, dat er in elk geval al een bedijkingsysteem tegen de overlast van het rivierwater geweest moet zijn.
De plannen die door Reinald werden voorgeschreven waren in feite zo gek nog niet. Als men zich aan de regels gehouden zou hebben, dan zou dat een goede en eerlijke regeling geweest zijn. Maar men had daar niet zoveel vertrouwen in. Als de ene polder wateroverlast had, dan werd de sluis opengezet en de volgende polder moest maar zien het water weer kwijt te raken. Het was als het ware een rijtje dominostenen dat omvalt. In de loop der eeuwen zijn daar heftige ruzies over geweest en zijn er langdurige processen gevoerd.
Wamel, Dreumel en Alphen hebben het zelfs voor elkaar gekregen dat het plan van 1321 eigenlijk pas bij de ruilverkaveling rond 1953 is uitgevoerd ! Uiteindelijk buigt de bedoelde wetering bij de Zwaanheuvels (Zwaanheuvelstraat aan de Veesteeg) naar het zuiden af om in Alphen bij het huidige veer naar Oijen af te wateren op de Maas. Het kan zijn dat de wetering aanvankelijk grotendeels wel gegraven is zoals hij bedoeld werd, daar zijn aanwijzingen voor gevonden in de bodem, maar duidelijk is, dat hij al snel verlegd werd. De Maasbommelse polder was uiteindelijk het kind van de rekening. Deze polder lag het laagste en kreeg al het water van de bovenpolders te verwerken.
De oostelijke grens van Wamel was het huidige Zijveld in Beneden Leeuwen, die zich vanaf de Hogeweg naar de Waalbandijk voortzette in ’t Zand. Dat Zijveld was de Zijwende die gedeeltelijk al ver voor 1300 aangelegd moet zijn.
Werden de oeverwallen en stroomruggen het eerst ontgonnen, de Broeklanden waren over het algemeen als laatste aan de beurt. Dat waren de natste gebieden die in de komgronden lagen en waar riet en wilgehout groeiden. Dat wil niet zeggen dat ze al niet heel vroeg gebruikt zijn om riet voor de dakbedekking te oogsten en om wilgehout te kappen voor het dijkonderhoud en de bescherming van de dijk bij hoog water. De benaming ‘Broek’ komt nog in verschillende perceelsaanduidingen door heel Maas en Waal en het Rijk van Nijmegen voor. Ook in onze eigen polder zijn er bloknamen die op ‘broek’ eindigen. Maar daar komen we bij het hoofdstuk over de perceelsnamen nog uitgebreid op terug.
Keren we nog even terug naar de Landbrief van graaf Reinald. Hierin is sprake van Het Graafschap en Het Rijk van Nijmegen. Uit bepaalde opmerkingen in deze brief, maar ook in andere oude akten, wordt de indruk gewekt dat op zijn minst het westelijk deel van Maas en Waal een soort graafschap vormde, of tot een ander graafschap behoorde. In elk geval een gebied waar de Graaf van Gelre eigenlijk geen macht had. Bovendien moest men in dit deel van onze streek ook bepaalde belastingen aan Tiel betalen en was men verplicht te helpen bij het maken van de Tielse verdedigingswerken. Die verbondenheid met Tiel is nog vaak naar voren gekomen. Bij dijkdoorbraken in Wamel en Dreumel kwam de eerste hulp vaak van de stad aan de overkant van de rivier. Bij de doorbraak in 1781 waren de Tielenaren bijvoorbeeld eerder ter plekke dan de eigen Maas en Waalse Ambtman.
Er zijn redenen om aan te nemen dat Wamel en de rest van het westelijke deel van Maas en Waal, evenals Tiel, onder Brabants bestuur stonden of een grote mate van zelfstandigheid gehad hebben. Misschien is dat een van de redenen geweest dat Wamel, Alphen en Dreumel het destijds hebben kunnen tegenhouden dat de wetering tot Dreumel werd doorgetrokken.

Op deze foto is duidelijk het oorspronkelijke verloop van de weg te zien, achter het Schutlaken langs.

Op deze foto is duidelijk het oorspronkelijke verloop van de weg te zien, achter het Schutlaken langs.

Hoewel Wamel, Alphen en Dreumel genoodzaakt waren samen te werken achter de -aanvankelijk- betrekkelijk veilige Hoge Zevend, hebben zij onderling toch nog heel wat afgevochten. Het ging daarbij vaak om het onderhoud van de sloten. Sloten die dichtbegroeid zijn zien er leuk uit, maar ze voeren het water erg slecht af. Uiteindelijk bleek bovendien dat die Hoge Zevend en de dijken onvoldoende bescherming boden. Omdat er in Duitsland steeds meer grond ontgonnen werd en bossen gekapt werden, steeg de afvoer van de hoeveelheid water. Bomen (bossen) houden namelijk enorme hoeveelheden water vast. De gemiddelde rivierhoogte steeg steeds verder en daardoor werd de periode, dat het water vanuit de wetering op de rivier geloosd kon worden, korter. Bovendien kwam er steeds meer kwel onder de Hoge Zevend en de dijken door wat onvoldoende afgevoerd kon worden. Ook bij dijkdoorbraken moest het water via de zak van Maas en Waal ons gebied weer verlaten via de overlaat (een verlaging) in de Maasdijk onder Dreumel. Men stak dan ook de zijwendes door, om sneller van het water verlost te zijn.