Ontstaan en vroegste bewoning

Het fundament: oeverwallen en stroomruggen

Zoals vele dorpen in Maas en Waal ligt Wamel op een natuurlijke verhoging. Zo een verhoging noemt men een oeverwal of stroomrug. Hoe ontstonden deze verhogingen?
Voor twaalfhonderd kwamen in Maas en Waal nog vrijwel geen rivierdijken voor. Jaarlijks overstroomden de rivieren het lager gelegen land en brachten een laag vruchtbare slib mee. In de lente was het water weer weggestroomd en kon het land bewerkt worden. Om te begrijpen wat er in de duizenden jaren daarvóór is gebeurd moeten we een beeld schetsen van het spel tussen de rivieren en het land dat ze zelf opbouwden. De rivieren hadden voor 1200 voor een groot deel vrij spel. Een rivier brengt altijd zand, kleideeltjes en grind mee. Bij een overstroming wordt het water over een veel groter oppervlak verspreid en gaat daardoor langzamer stromen. Als het langzamer gaat stromen, dan zakken eerst de zwaarste deeltjes naar de bodem en waar het water het langzaamst stroomt komen ook de lichtste deeltjes naar beneden.

Omdat er geen dijken waren verlegden de rivieren regelmatig hun loop. Hadden ze op plaatsen in de loop van honderden jaren stukken  ‘opgehoogd’, dan zocht de rivier de laagste weg en kreeg een nieuwe bedding. Zo liep er tot ongeveer 200 na Christus een Maasarm van Overasselt via Wijchen dwars door Maas en Waal tot aan de Oude Maasdijk in Dreumel.

Deze arm had nog verschillende zijtakken. Later zijn een aantal van deze zijtakken van de hoofdstroom die wat zuidelijker liep, bedekt met oeverwallen van de huidige Maas. Ook die oude hoofdstroom werd afgesloten en verlandde vrijwel helemaal. Deze zuidelijke arm liep van Ravenstein tot voorbij Lith. Het natuurgebied De Meren in de polder, vlakbij de grens tussen Wamel en Dreumel en het Wijchens Meertje zijn nog overblijfselen van deze oude Maasarm die midden door Maas en Waal liep. Langs deze oude rivierbedding zijn ook diverse resten van oude bewoning gevonden.

De loop van de Maasbedding die tot ongeveer het jaar 200 midden door Maas en Waal liep. De verzanding zette echter zo sterk door, dat de bedding uiteindelijk voor het grootste deel land werd.

De loop van de Maasbedding die tot ongeveer het jaar 200 midden door Maas en Waal liep. De verzanding zette echter zo sterk door, dat de bedding uiteindelijk voor het grootste deel land werd.

Dwarsdoorsnede van de Dreumelse Berg, een rivierduin zoals er meerderen zijn in Maas en Waal; bijvoorbeeld de heuvels bij Bergharen en Hemen. Op grond van bepaalde perceelsnamen is het aannemelijk, dat ook in de Wamelse polder meerdere van deze verhogingen gelegen hebben. (tekening prof. Pons)

Dwarsdoorsnede van de Dreumelse Berg, een rivierduin zoals er meerderen zijn in Maas en Waal; bijvoorbeeld de heuvels bij Bergharen en Hemen. Op grond van bepaalde perceelsnamen is het aannemelijk, dat ook in de Wamelse polder meerdere van deze verhogingen gelegen hebben. (tekening prof. Pons)

Andere overblijfselen van die oude Maasarm zijn rivierduinen, onder andere de zandruggen bij Bergharen en Hernen, maar ook de Dreumelse Berg aan de Bergweg. Deze heuvel is ontstaan in de periode tussen 2000 voor Christus en 200 na Christus. En het is dus een hoop opgewaaid zand uit de bedding van de Maas die er vlak achter gelegen moet hebben (de huidige Meren). Dat er tussentijds ook weer overstromingen met kleiafzettingen geweest zijn, is heel mooi te zien in de samenstelling van de voet van deze berg.
Een luchtfoto uit 1954 toont dat er tijdens de ruilverkaveling driftig zand gewonnen werd, waardoor de huidige berg kleiner is dan hij oorspronkelijk was. Deze oude Maasarm moet in de Romeinse tijd goed bevaarbaar geweest zijn, daarvan getuigen de overblijfselen van de vele vroeg inheemse en Romeinse nederzettingen langs deze arm.

Gaat men tegenwoordig kijken wat voor grondsoort men aantreft, dan vindt men dicht langs de rivier erg zanderige grond. Ook in de dorpen zelf en vlak achter de dijk is de kleigrond nog vrij licht.

Op deze foto is duidelijk te zien, dat een deel van de Dreumelse Berg werd afgegraven.

Op deze foto is duidelijk te zien, dat een deel van de Dreumelse Berg werd afgegraven.

Komt men verder van de rivier af, in de polder, dan is de klei veel zwaarder. Hoe zwaarder de klei, des te fijner zijn de deeltjes waar hij uit bestaat. Hoe lichter de klei, des te grover zijn de deeltjes. Helemaal precies is dit niet meer te zien. In de dorpen is door bebouwing en opgebrachte grond de oorspronkelijke grondsoort onder andere lagen verdwenen en in de polder is ten tijde van de ruilverkaveling erg veel aan grondverbetering gedaan.
Doordat de rivieren oorspronkelijk hun bedding regelmatig verlegden, is het zeker niet overal zo dat midden in de polder de komgronden met de zwaarste klei liggen. Dat patroon wijkt wel eens van deze regel af. Zo liggen in het oostelijke deel van de Wamelse polder helemaal achteraan goede gronden op oude afzettingen van de Maas, terwijl er veel dichter bij het dorp juist veel slechtere komafzettingen te vinden zijn.
We hebben gezien dat de rivieren zorgden voor natuurlijke hoogten die op den duur droog bleven en slechts heel zelden nog onder water liepen. Op die hoge gedeelten vestigden zich de eerste bewoners. Dat moet al heel vroeg geweest zijn. Er zijn in de streek resten gevonden van Keltische en Romeinse bewoning. Ook in Wamel is een vindplaats van Keltische resten (ongeveer tot 100 voor Chr.), terwijl bij werkzaamheden in de uiterwaarden overblijfselen van een weg gevonden zijn die zeer waarschijnlijk uit de tijd van de Romeinen stamt, we komen hier elders in het boek nog op terug. Er is echter nog nooit uitgebreid bodemkundig onderzoek naar gedaan.

100009-3-origOpgravingen door amateurs zonder deskundige begeleiding zijn verboden en bovendien onverantwoord. Belangrijk materiaal kan verloren gaan en onherstelbaar beschadigd worden als het niet goed opgegraven wordt. Bovendien vindt men bij dergelijk onderzoek niet zozeer voorwerpen, maar verkleuringen in de bodem die wijzen op huizenbouw, stookplaatsen, wegen, e.d. Gaat men in zo een gebied ondeskundig spitten, dan kunnen juist deze tere en alleen voor specialisten herkenbare zaken voorgoed vernield worden.

Het is echter wel duidelijk, dat er in de omgeving van ons dorp vrijwel zeker al ver voor onze jaartelling bewoning geweest is. Deze bewoning is in bepaalde periodes ook onderbroken geweest. In tijden dat de rivieren gemiddeld wat hoger overstroomden, verdwenen de bewoners om vaak enkele eeuwen later weer terug te keren.
Bepaalde taalkundigen hebben wel eens beweerd, dat er in Maas en Waal resten van de Keltische taal terug te vinden zijn in o.a. plaatsaanduidingen en perceelsnamen. Een doorslaggevend bewijs daarvoor is echter nog nooit geleverd. Dat is ook moeilijk, want de Kelten waren rond 100 jaar voor Christus al teruggedrongen naar de gebieden ten zuiden van de Maas, in onze streken vestigden zich Germaanse stammen die zich misschien gedeeltelijk met de Kelten vermengden. Toen de Romeinen kwamen zijn deze stammen in elk geval vrij snel overwonnen.
Even terug naar de stroomruggen. We moeten ons niet voorstellen dat het echt grote heuvels of bergen in het landschap waren. Het waren zacht glooiende verhogingen.

Op het bovenste kaartje is de ligging van de stroomrug onder Wamel aangegeven. Het onderste kaartje toont de huidige hoogteverschillen

Op het bovenste kaartje is de ligging van de stroomrug onder Wamel aangegeven. Het onderste kaartje toont de huidige hoogteverschillen


De ligging van de stroomruggen zijn weergegeven op de kaartjes. Er is ook een hoogtekaart die de huidige situatie aangeeft. De stippellijnen geven de grenzen tussen 3 en 4 meter, 4 en 5 meter en boven de 5 meter aan. Natuurlijk is er op die lijnen geen verspringing van een meter te vinden. Ze geven globaal aan waar de 3, 4 en 5 meter grenzen liggen. Aan de bijgeschreven getallen kunt U aflezen hoe de plaatselijke hoogtes zijn.
We moeten oppassen de gegevens van nu te vergelijken met de gegevens van vele eeuwen geleden. De huidige hoogteverschillen lijken erg klein, maar mensen die de situatie van vóór de ruilverkaveling nog kennen -de jaren vijftig- zullen precies kunnen zeggen hoeveel die paar meters uitmaakten ! Het is het verschil tussen een maand of langer net wel of net niet onder water staan. En in het voorjaar maakt dat heel veel uit. Als bepaalde gewassen pas vier weken later gezaaid kunnen worden, dan is het al te laat. Als het gras op een weiland vier weken later pas kan gaan groeien. dan komt er veel minder hooi van af. Als U het verschil wilt zien, dan moet U in het voorjaar Uw gazon eens vier tot vijf weken niet maaien…
Om een goed zicht te krijgen op de situatie in die vervlogen eeuwen moeten we ook bedenken dat het landschap er destijds heel anders uitzag ! Het zand dat de basis vormt van de stroomruggen ligt nu op de meeste plaatsen onder een dikke laag klei. Als de Maas en de Rijn, waar de Waal een zijtak van is, overstroomden, hadden ze een gigantisch oppervlak ter beschikking voor het overtollige water. Dat besloeg grote delen van het huidige Duitsland, België en Nederland. Sinds de aanleg van de dijken wordt al dat water in een vrij smalle strook langs de rivier geperst. Het is dus normaal dat het dan vele meters hoger stijgt!

Ter vergelijking: als U één emmer water over Uw keukenvloer gooit, dan ligt er misschien een laag van I of 2 millimeter water in de hele keuken. Doet men dat water in de wasbak van het aanrecht. dan staat het redelijk dicht onder de rand. In dat soort verhoudingen moet men ook de overstromingen van de rivieren zien duizenden jaren geleden. Hoog water betekent nu een waterstand van 9 meter boven N.A.P. Toentertijd betekende het dat het water een meter of vijf lager stond en dus de hoger gelegen gronden meestal droog bleven.
De beschrijving die we hier hebben gegeven over het ontstaan van het rivierengebied is maar heel beperkt. Daar zou alleen al een boek over vol geschreven kunnen worden. Zo hebben we het niet gehad over de invloed van de wind bij de vorming van stroomruggen, het ontstaan van rivierduinen en de invloeden van de laatste ijstijd.
Duidelijk is in elk geval, dat onze streek niet voor niets genoemd is naar de twee rivieren die het gebied omarmen. Beide stromen hebben ons stukje Nederland gevormd en de bewoners hebben altijd gestreden tegen de vaak ontembare krachten van deze twee watergangen. Ze hebben die strijd eigenlijk eeuwenlang verloren. De laatste vijfenzestig jaar is het redelijk rustig geweest en heeft de techniek een onvoorstelbare vlucht genomen. Ons dorpje begon vijfentwintig jaar geleden bij de Hollenhof en eindigde zo ongeveer bij de Stationsstraat. De Achterstraat en Lakenstraat liepen met een vrij regelmatige bebouwing door tot de dijk, maar er bestond nog geen Van Balverenstraat, Saarskampen of Henricusstraat. Er was nog geen park, geen brug naar Tiel, geen Con Brio, Tik Hard of EHBO. Geen Tunnelduikers en geen Tennisvereniging. We hadden een Parochiehuis, maar geen Vrije Tijd Centrum.